Port is een wijn die is voortgekomen uit tegenslag. Als Engeland en Frankrijk geen onenigheid hadden gehad de afgelopen 500 jaar, was port misschien nooit uitgevonden. Sinds de Franse Eleanor van Aquitaine in 1152 was getrouwd met Henri d’Anjou (Henry II), werd er in Engeland gedurende drie eeuwen clairet uit Frankrijk geïmporteerd. Toen de voorraden in 1667 opraakten als gevolg van het voortdurende conflict dat Engeland met Frankrijk had, moesten de wijnhandelaren uit Londen en Bristol hun wijn elders vandaan zien te halen. Halverwege de 17e eeuw vonden ze een alternatief in Portugal.

Lang voordat de eerste wijnhandelaren in de 17e eeuw arriveerden, was er al sprake van wijnbouw. De Romeinen plantten al wijnstokken tijden hun bezetting 200 jaar voor Christus. En ook de Westgoten (het volk dat het gebied tot het begin van de 8e eeuw overheerste) moedigden de wijnbouw aan. Deze stagneerde echter toen de Moorse legers oprukten in het noorden. In de 11e eeuw, net voordat Portugal een nationale staat werd, werd de wijnbouw hervat in de Douro-vallei.

In die tijd was de consumptie van wijn waarschijnlijk een plaatselijke aangelegenheid. Communicatie en transport in de vallei en naar de buitenwereld zijn ook nu nog moeilijk, maar toen was het vrijwel onmogelijk. Pas met de komst van de Engelse en Schotse handelaren in de 17e eeuw werd het gebied opengesteld.

In eerste instantie kochten de handelaren ‘rode Portugal’ van de wijngaarden in de buurt van Viana do Castelo, een groen en dichtbevolkt gebied ten noorden van Porto. Men liet de druiven tgen bomen opklimmen, waardoor het rijpen werd belemmerd en er wijn werd geproduceerd die leek op de rode vinho verde die daar nu nog wordt gemaakt: zuur en licht mousserend. Omdat de Britten de voorkeur gaven aan een zwaardere en zoetere wijn, begonnen de meer avontuurlijke handelaren verder landinwaarts te zoeken.

De geschiedenis van de port zoals we die nu kennen, gaat terug tot 1678, toen twee gebeurtenissen toevallig samenvielen. De Britse regering legde een embargo op de handel met Frankrijk, waardoor er vraag ontstond naar een alternatief voor Franse wijn. Op dat moment bezochten twee Engelsen een klooster in Lamego, alwaar de abt hen kennis liet maken met een wijn uit Pinhão die voller en zachter was dan de meeste ‘rode Portugal’. De abt gaf uiteindelijk toe dat er tijdens de gisting locale cognac was toegevoegd, een methode die nu altijd wordt toegepast bij de procedure van port. Het zou nog vijftig jaar duren voor men dit bij alle port ging doen, maar het begin was daar.

Het embargo op Franse wijn was aan het eind van de 17e eeuw zeer gunstig voor de handel in portwijn. De handel kwam echter pas echt tot bloei aan het begin van de 18e eeuw. Het handelsverdrag van Methuen zorgde voor gunstige invoertarieven voor Portugese wijnen in ruil voor een soortelijke aanpak van de Engelse textiel die geïmporteerd werd in Portugal. De industrie kreeg hierdoor een enorme impuls, wat leidde tot een zeer snelle ontwikkeling van de Douro. Bovendien gingen bestaande bedrijven, die daarvoor hadden gehandeld in textiel of vis, zich nu richten op wijn. De groei bracht echter ook fraude en vervalsing met zich mee, ten nadele van de boeren van wie de handel afhing. Men raakte de slechte wijn niet kwijt en de voorraden namen toe. Rond 1754 liep de handel zo slecht dat de exporteurs geen wijn meer afnamen van de boeren.